top of page
Foto van schrijverJoost Elli

Pilaarbijters en salonsocialisten

Net om de hoek staat een betoncomplex dat ooit hip was, en de bijzondere parochie Don Bosco huisvest. Vaak meesmuilend een bunker genoemd weet de bouwkunstliefhebber uiteraard dat het een toonbeeld is van het brutalisme: grote blokachtige structuren van ruw, onafgewerkt gewapend beton of metselwerk. Architect Marc Dessauvage was er in 1968 zijn tijd mee vooruit: hij bouwde, helemaal in de geest van die eigenzinnige congregatie, een kerk die niets van een kerk had.


Sinds jaar en dag dient het pand als gemeenschapscentrum, een thuishaven voor eenieder die zich verongelijkt, gestrest of misbegrepen voelt. Ook nu nog is het onder meer een safe space voor Congolese ndombolo-thé dansants en een luwteplek voor de Wereldwijde Gemeenschap voor Christelijke Meditatie én het repetitiehok van een taiko-groep — trommelaars voelen zich ook nergens gewild.


Van meet af aan was de parochie het buitenbeentje van het dekenaat. Ze werd een vrijplaats voor katholieken en socialisten. Om die reden kon mijn vader, het antibolsjewisme met de paplepel ingegeven, er de zondagsmis niet bijwonen.

In de plaats daarvan ging hij naar de paters dominicanen, in de stad. De Leuvense pater Juul Callewaert was toen al een legendarisch dominicaan vanwege zijn oorlogse Vlaams-nationalistisch engagement. Dat verklaart wellicht waarom mijn vlaamsvoelende vader daar zat. Voor de goede orde: mijn vader was zelf geen Vlaams-nationalist. Hij was een Vlaams patriot. Een patriot houdt van zijn land, een nationalist haat alle andere landen.

Heel soms reed ik met hem mee, maar meestal zat ik gewoon met mijn moeder en mijn broers de mis uit in Don Bosco.


Het publiek van Don Bosco was een groezelige mengeling van links-intellectuelen, vrijdenkers, gezinnen met geadopteerde zwartjes die Bart, Marc of Luc heetten en hier en daar een diepgelovige.

Door die mix was de parochie een toonbeeld van het omstreden rooms-katholieke modernisme: de klassieke geloofswaarheden werden op de korrel genomen en in de plaats daarvan werd gekeken naar wat de Kerk nu eigenlijk écht kon betekenen in de plaats van alleen wauwelen. De retoriek schoof echter steeds meer op naar links en toen ook nog de Christenen voor het Socialisme hun intrede deden (“CvS’ers zijn niet godsdienstig maar wel gelovig”) was dit voor veel mensen een brug te ver: de kerk liep van langsom meer leeg.


Ook mij was aangeleerd, niet in de laatste plaats op school, mij te ergeren aan het onophoudelijke alarmblazen van dat rode strijdersvolkje, maar — en dat gaf algauw de doorslag — naar de mis gaan in Don Bosco bleef in de eerste plaats het meest efficiënt. Alle redenen waren goed om mij zo snel mogelijk van dat wekelijks corvee te ontdoen: één straat om, net zo makkelijk, en een half uur eerder klaar dan de Dominicanen. En over dat modernisme: aan de hemelpoorten zou ik nog altijd van kromme haas kunnen gebaren. Ik miste geen ene gewijde hostie en aan die rechtsgeldigheid kon niet worden getwijfeld: een soort van vroeg uitgevonden CST voor het betere hiernamaals.


Toch hebben die zondagsvieringen mij mee gevormd. Het ging er vaak over wat ze als gemeenschap wisten te realiseren. Ik zag tot wat engagement kan leiden en hoe anders denken geen obstakel hoeft te zijn. Terwijl wij, streng katholieken, neerkeken op dat linkse gespuis - ik liep nog met een sticker ‘Beter dood dan rood’ op mijn boekentas, voor de duidelijkheid zonder medeweten van mijn ouders - sloegen zij de hand aan de ploeg. Voor wie het maar wil kunnen rechts en links zich perfect verzoenen. Voor wie het maar wil dus, want dat gekonkel met de vijand bracht de parochie af en toe flink in moeilijkheden met het bisdom.


In de schoot van Don Bosco ontstonden initiatieven die nog altijd voor heel wat mensen hun redding betekent. Oikonde stichtte er huizen voor thuislozen, ex-gevangenen, gewezen psychiatrische patiënten en gehandicapten. Daarna kwam de crisisopvang voor daklozen en een pleeg- en steungezinnenwerking, voor mensen met een beperking. Van daaruit groeide Heijmen, dat een plek biedt aan tientallen kwetsbare volwassenen. Allemaal hier bij mij, om de hoek, werd het grotendeels bedacht én gerealiseerd.

Dankzij Don Bosco ken ik Martin Luther King en begrijp ik They Dance Alone van Sting (anders hoorde ik misschien nooit over Chili — laat staan over dictator Pinochet). Ik werd er geconfronteerd met Talkin’ ‘bout a Revolution, in feite een aantijging aan het adres van mensen zoals ik (zijnde de zelfverklaarde hogere klasse die maar weinig sympathiseert met armen en arbeiders — hoe vaak niet noemen we iemand schertsend marginaal). Ik leerde er dat Tracy Chapman in Fast Car helemaal niet over een snelle wagen zingt maar over een jonge zwarte vrouw die de armoede probeert te ontvluchten. Er schalden strijdliederen uit de speakers, voor mij een totaal nieuw fenomeen, met ronkende titels als Fascisme is moord. Met De internationale, het lijflied van de communisten en konsoorten, werd zelfs bijna de revolutie gepredikt (“Ontwaakt, verworpenen der aarde! Ontwaakt, verdoemden in hongers sfeer!”).


Na de mis gingen we doorgaans smalend naar huis: “Het was me weer wat, met hun alternatieve zever.” Nochtans zongen we het het elke week mee: “Voor kleine mensen is Hij bereikbaar/Hij geeft hoop aan rechtelozen/Hun bloed is kostbaar in Zijn ogen.” Ik van mijn kant werd stiekem toch door de verhalen geraakt. En misschien is daar wel een zaadje gepland voor mijn latere studiekeuze voor verpleegkunde.


Hoe je het ook draait of keert, de kerk had destijds iets verbindend. Met het steeds mondainere karakter van de stad Leuven — een kentering die ironisch genoeg begon met het socialistische beleid van Louis Tobback in 1995 en nu met Mohammed ‘Motown’ Ridouani wordt verdergezet – verdween grotendeels ook de parochiale werking van Don Bosco.

Wat overblijft zijn de laatste stuiptrekkingen. Het rebellerende is weg, er wordt alleen halsstarrig geprobeerd overeind te houden wat rest. Een harde kern van enkele 65-plussers, de veteranen, verzamelt daarvoor tweewekelijks onder de noemer Ademtocht. Ze doen dat nog altijd onder het motto solidariteit: ‘hand in hand’ en ‘samen komen we verder’. Onveranderd onderschrijven ze acties die klinken alsof de tijd stil bleef staan: ‘Annuleer de schulden van het globale Zuiden’ en ‘Ondersteun de eisen van mensen zonder papieren’. Alleen de #wearebelgiumtoo verraadt evolutie.

Het is een groepje grijze muizen met dezelfde haarcoupe en dezelfde kleren, die de gelofte van armoede schijnen te hebben afgelegd. De typische kerkganger, zo je wil. Alleen is hier de pastorale glimlach niet geveinsd. De deur staat er voor iedereen open. En ze ondernemen.


Het staat in schril contrast met de salonsocialist die vandaag de randgemeenten bevolkt. Die lijkt in alles meer op de rechtse rakker, alleen weet die het handiger te verpakken. De arbeiderswijken van weleer zijn ingepalmd door rijke tweeverdieners die denken dat ze de wereld redden met een bakfiets van 3000 euro, zonnepanelen en warmtepompen en vinden dat ze recht hebben op een elektrische laadpaal op de stoep (sorry voor de rolstoelgebruiker of de mama met de koets). Ze vormen nieuwe gemeenschappen, communes, die niet verder rijken dan hun straat, waarin ze elkaar over de bol aaien en waar niemand anders inkomt. Ze zien er sjofel uit, maar wie goed kijkt herkent de dure Rains-jas en de Balmain ripped jeans. Sociaal engagement stopt in deze Fairtrade Gemeenten bij het halfjaarlijkse buurtfeest en een bezoek aan een benefietconcert in Het Depot. In deze Warme Wijken vind je nog de laatste quarantekeningen, #samen. Alleen een groet aan een passant is er teveel aan. Groeten is lastig terwijl je navelstaart.


Misschien zijn we, meer dan we graag toegeven, de Kerk toch schatplichtig.

2021, 16 oktober, Kessel-Lo (Don Bosco Centrum) (België). Foto: selfie.




Gerelateerde posts

Alles weergeven

Plasbeton

Comments


bottom of page