Afgelopen zaterdag droeg ik mijn vriend Polle ten grave. Na goed 47 jaar toch vooral leed met hem te hebben gedeeld. Mijn BFF is gegaan.
Het werd geen letterlijke teraardebestelling. Ze plaatsten hem bij in een soort van stenen BESTÅ-opberger, een fantasieloze kastenwand-voor-buiten. Hij zat in een vaas, zonder gat, tot stof wedergekeerd, want ze brandden hem op. Dat was geen vrijwillige keuze. Een politiepatrouille vond hem namelijk nadat hij al enkele weken op zijn wc-pot zat. Gelukkig wel dood. Echt verbazen deed het niet, het gebeurde vaker dat hij een tijdlang niet thuis gaf. Maar onder de naasten, dat spreekt voor zich, was er daardoor weinig animo om bij wijze van afscheid rond deze in tamelijk strikte zin lichamelijke resten te gaan zitten, laat staan ze te groeten. Hij bloedde dood, over langs waar precies wordt gespeculeerd, alleszins een fraai zicht was het waarschijnlijk niet. Ikzelf gok op slokdarmspataders. Hoewel hij ook al jaren met buikloop kampte. Typisch bij doorzopen levers. Hij zat weleens eerder te diep in zijn shit. Crematie was wellicht in menig opzicht de meest propere oplossing.
Het deed me wat vreemd aan, een pot op een piëdestal, waartegen dan werd gepraat. Ik maakte het geloof ik nog niet eerder mee. Hij was best mooi, trachtte ik erover te denken, naar ik vermoed een klassieke urne. Lijkbus noemen ze het ook. Goedgekozen, sober, echt Polle, geen franjes. Tamelijk groot wel, een soort van Kuko-ei (zie Jommeke N° 59, De Kuko-eieren), geen idee hoe volumineus zoiets eigenlijk moet zijn - gaat alle as daarin of slechts een stevige schep? En met wat fantasie leek de pot op zijn hoofd. Zonder ogen. Wie het woord nam keek ernaar.
Op het eind mocht iedereen, in het naar buiten gaan, even langs dat ding. “U kan Pol groeten, zoals u dat wenst,” zei de ceremoniespreekster. Wat klonk als: er is geen goede of geen foute manier. En dit, dames, heren en alles daartussenin, was dan wat ik deed, bij mijn maat, en voor het allerlaatst: ik gaf dat hoofd, die Pol Pot, een flinke aai. Met twee stevige handen, bovenop, een lange seconde lang. Zo van: komaan! Het was een koude kale bol. Een zeer dode Pol. Toen bij het portaal werd gejankt glipte ik weer binnen. “Hier heb je het,” keek ik de urne aan. “Wat we altijd grappend al voorspelden: buiten de kist is de kerk leeg.” Toen maakte ik een kort filmpje en zoomde op het Kuko-ei in. “Godverdomme, Polle,” zei ik. “Ge trekt me hier nogal eens ne ferme kloot af. Ik zal ’t onthouden. Ik zoek het vanaf nu wel alleen verder uit. Het is al lang goed.” Dan stopte ik dat filmpje. En sprak verder, nog steeds tegen dat ei: “25 jaar lang excessief drinken, liegen, bedotten, alles om maar aan dat spul te raken en vervolgens met rust gelaten te willen worden. Om dan, met om en bij de dertig man op uw intieme plechtigheid, en nog eens vijf kransen erbovenop begot, iedereen die dacht dat niemand nog een zier om u gaf een laatste dikke middelvinger te geven. Il faut le faire, motherfucker. Ge moet het maar verdienen.”
Vindt u deze blog wel wat hebben? Geef hem onderaan een hartje!
Delen op Facebook of X kan ook: klik op de knop linksonder en klaar. Wilt u graag reageren? Dat kan beneden op deze pagina (opgelet: uw reactie is zichtbaar).
Fotocredit onbekend.
Meer over Polle, 'wat vooraf ging', leest u in de eerdere blogs De catch-22 van de verslavingszorg (2021) en In den dooddrinker.
Paul Bogaert (1971-2024).
Een mens zou het in al dat tumult haast vergeten, maar TELKENS ALS JE NAAR ONS KOMT, mijn single, blijft voor u onverminderd beschikbaar op Spotify, op YouTube of te koop in de iTunes Store (99 cent).
Wat nu met het PollElli label?